Column Michiel van de Kasteelen /
Deze week hebben alle gekozen raadsleden in Westerveld en in heel Nederland de eed of de gelofte afgelegd. Daarbij hebben zij onder andere het volgende verklaard: “Ik beloof dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet…”. Noem mij ouderwets, maar voor mij was dat een plechtig moment. Want voor mij is de Grondwet de essentie van wat ons in Nederland verbindt.
Er zijn gelukkig maar heel weinig politieke partijen, die de Grondwet afwijzen. Ze zijn er wel, maar niet in Westerveld. Maar er zijn – denk ik – veel mensen, die een beperkt beeld hebben van wat er in de Grondwet staat. Want naast de fundamenten van de regeling van bestuur en rechtspraak in de hoofdstukken 2 en volgende, begint de Grondwet in hoofdstuk 1 met het vastleggen van de rechten van iedereen die zich in Nederland bevindt. Daarbij is het discriminatieverbod het uitgangspunt: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. (art. 1)
Eerst worden in Hoofdstuk 1 Grondwet alle burgerrechten (‘civil and political rights’) langs gelopen. Er is de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; er is de vrijheid van meningsuiting; en de vrijheid van vereniging en vergadering. Dan zijn er de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de onaantastbaarheid van het lichaam, het recht op privacy en op eigendom. Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd zonder rechterlijk bevel; je kunt alleen worden veroordeeld voor feiten die al strafbaar waren op het moment dat je ze beging; iedereen heeft toegang tot de rechter. Allemaal zaken, die van wezenlijk belang zijn voor het functioneren van onze democratie en onze rechtsstaat.
Maar dan vanaf artikel 19 volgen de sociale en economische rechten. Anders dan de burgerrechten zijn deze niet direct individueel afdwingbaar, maar houden ze een verplichting in voor de overheid: de plicht om te zorgen voor werkgelegenheid, voor bestaanszekerheid, voor spreiding van welvaart en sociale zekerheid, maar ook de plicht om te zorgen voor goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, en maatschappelijke en culturele ontplooiing. Artikel 21 is kort, maar krachtig: De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
Lange tijd bestond het idee, dat die laatste groep rechten juridisch niet goed bruikbaar was. Tot de Urgenda-zaak op 24 juni 2015 tot veler verbazing bij de Rechtbank Den Haag tot de uitspraak leidde, dat de regering meer moet doen om het dreigende gevaar door klimaatverandering te keren. Alles goed en wel met de beleidsvrijheid van een regering, zei de Rechtbank, maar niet onbegrensd: Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid van schade voor degenen wier belangen Urgenda behartigt, onder wie de huidige en toekomstige generatie Nederlanders, zodanig groot en concreet dat de Staat, gegeven de op hem rustende zorgplicht, een adequate bijdrage, groter dan de huidige, moet leveren om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.’ Een vonnis dat grote internationale belangstelling trok en dat tot op de dag van vandaag voor verhit juridisch debat zorgt.
De oud-voorman van de PPR, Bas de Gaay Fortman en zijn kleinzoon Olivier hebben recent een boek uitgebracht onder de titel ‘De grondwetwijzer voor dialoog en praktijk in de gemeentepolitiek’. Kees Breed, directeur lokale democratie van de VNG, zegt daarover: ‘De grondwet is ook voor gemeenten de basis. Hij geeft burgers het vertrouwen dat de overheid doet wat zij moet doen en daarop aanspreekbaar is. Hoog tijd voor een gemeentelijke Grondwetwijzer!
Los van de precieze inhoud van politiek beleid, betekent een ‘belofte om getrouw te zijn aan de Grondwet’ voor mij een moreel kompas bij het nemen van beslissingen, ook in de gemeenteraad van Westerveld…